Na de verwoesting de verrijzenis: de Tibetaanse kloosterstad Labrang
Voordat je de kloosterstad Labrang bereikt moet je eerst door een grote brede straat waarlangs de winkels van Hoei en Chinezen zijn gevestigd. Schreeuwerige manshoge reclameborden en de hele stoep vol met ladingen ‘made in China'-spullen waarbij je je afvraagt wie die miljoenen roze en gifgroene plasticteiltjes nu toch gaat kopen. Bij het vallen van de avond is de scheiding tussen de beide plaatsen opeens goed zichtbaar: vanuit de overdaad aan Chinese lichtreclames stap je zo in de onverlichte boeddhistische wijk. Alsof je enkele eeuwen terug in de tijd stapt. Wanneer ik die stap zet borrelt er meteen een vertrouwd opgetogen gevoel naar boven. Een haast kinderlijke verwachtingsvolheid bij het betreden van het onbekende. Zelfs mijn lichaam reageert er op: ik voel een tinteling, lichter, blijer. Dat gevoel hangt ook samen met een vorm van eenzaamheid en wellicht ook enige angst. Hier weet ik niet waar de weg eindigt en wie zich om welke hoek bevindt. De sensatie van het volmaakt onbekende. Ik realiseer mij dat ik er heel vaak naar op zoek ben. In het Tibetan Overseas Hotel (kamer voor 18 Euro per nacht) vind ik precies de slaapplaats die bij dat gevoel past. Het toilet loopt niet door, de wasbak lekt, het behang is bezaaid met allerlei ondefinieerbare vlekken en de dekens zijn zo zwaar dat ik nauwelijks nog kan ademen. Via de satelliet kan ik helaas wel negentig verschillende zenders ontvangen. Maar zo bedenk ik mij juist op tijd; die televisie kun je ook uit laten. Van de computer met Internetverbinding van de hoteleigenaar maak ik bij nader inzien ook geen gebruik. Alle letters zijn van het toetsenbord verdwenen en blindtypen behoort niet tot die zaken waarvoor ik een diploma kan overleggen. Ik lees een boek en hoor hoe na het vallen van de duisternis de stilte intreedt.
Labrang is driehonderd jaar geleden onder bescherming van Mongoolse prinsen ontstaan. Dit lamaklooster werd een bolwerk van de geelkapsekte waartoe ook de dalai lama behoort. Toen de Tibetanen in 1959 tegen China in opstand kwamen en de dalai lama vluchtte bood het onderdak aan vierduizend monniken. Op die opstand volgde massale arrestaties en verbanningen en werd de bibliotheek waar tienduizenden manuscripten waren opgeslagen tot de grond toe afgebrand. Alsof dat nog niet genoeg was volgde daarop nog eens de Culturele Revolutie en werd zeker de helft van de tempels verwoest. Pas in 1980 werd het klooster opnieuw geopend. Nu zijn er inmiddels weer ruim tweeduizend monniken. De meesten van hen zijn teruggekomen uit Tibet, Qinghai en Binnen-Mongolië maar ik zie ook overal jonge monniken die op veel recenter datum de stap naar dit bestaan hebben gezet.
De pelgrims zijn al voor het opgaan van de zon, ik ben er ook bewust heel vroeg bij, begonnen aan hun eerste rondje over de heilige weg. Die rondgang telt drie lange kilometers langs een vrijwel ononderbroken gang van gebedswielen (het zijn er over de duizend!) die na de aanraking gonzend, piepend en snorrend in beweging komen. Sommige pelgrims hebben ook hun eigen draagbare gebedswiel meegenomen. Met elke omwenteling van de cilinder worden de papieren aanroepingen gewekt en zingt de drager of draaier zichzelf de hemel in. Ouderen met gezichten waarop is af te lezen welke ontberingen ze hebben doorstaan tikken op hun voorhoofd bij een tempeldeur en strijken vol tederheid over de votiefsjaals die aan grote ringen aan de deuren zijn geknoopt. Op de toppen van de daken van de tempels zie ik overal de herten van Benares, het Wiel van de Wet en gouden griffioenen. Draken zitten overal in de goten te loeren alsof ieder moment kunnen beginnen te spuwen. In de verte hoor het diepe neuriën van een enkele lama, rinkelt een abt met een bel of slaat hij op kleine cimbalen en dichterbij het gebed van de pelgrims: om mani padme hum. Sommigen werpen zich plat op de grond, hijsen hun bovenlichaam naar voren naar hun uitgestrekte armen, komen overeind, laten zich weer vallen en gaan dan soms op die manier het hele klooster rond. Modder in het haar, blaren op hun handpalmen. In de heiligdommen kijk ik vol bevreemde verbazing naar de overal aanwezige vertakte, veelarmige en veelkoppige goddelijkheid. Ik staar er naar en bedenk mij dat een Tibetaanse monnik zich zo zou voelen bij een rondgang door een kerk in het Vaticaan. En dan is daar ook overal de stank van ranzige boter. Een afbeelding van de dalai lama heb ik niet gezien. Zijn stem klonk wel uit een opzichtig opgehangen cassettespeler op een binnenplaats van een tempel. Ik kan enorm genieten van de vormen die het tarten van het gezag kan aannemen. Ik luister ook even een paar minuten. Ik versta uiteraard niets maar ben wel even solidair.
Reacties
Reacties
Mooie verhalen weer Marco, we reizen een beetje met je mee!
Reageer
Laat een reactie achter!
- {{ error }}